Juli 2015

07-07-2015 by

Nieuwe benadering van gezondheid

Joke de Vries

 

“Hoop (…) is niet hetzelfde als vreugde dat dingen goed gaan, of de bereidheid te investeren in ondernemingen die duidelijk op weg zijn naar succes, maar eerder een vermogen om ergens voor te werken omdat het goed is, niet slechts omdat het kans op succes heeft. (…) Hoop is zeker niet hetzelfde als optimisme. Het is niet de overtuiging dat iets wel goed komt, maar de zekerheid dat iets zin heeft, ongeacht hoe het afloopt.”

(Vaclav Havel)

 

Op 10 april jl. werd het rapport ‘Naar nieuwe zorg en zorgberoepen: de contouren’ van de Commissie Innovatie Zorgberoepen & Opleidingen gepresenteerd (10). Deze commissie was opgericht naar aanleiding van de vraag van Minister Schippers in 2012 om een advies uit te brengen over een toekomstgerichte beroepenstructuur en een opleidingscontinuüm voor de gezondheidszorg in Nederland. De verwachte zorgvraag in 2030 is het uitgangspunt geweest om de visie uit te werken en te onderbouwen. In het rapport presenteert de commissie een advies van:
“(…) een dynamisch continuüm van bekwaamheden, afgestemd op de zorg die mensen in staat stelt zoveel mogelijk zelfstandig en in hun eigen leefomgeving te kunnen functioneren. Daartoe is een omslag in de zorg noodzakelijk. Niet de ziekte of aandoening, maar het functioneren, de veerkracht en de eigen regie van de burger staan centraal. Niet het bestaande aanbod aan zorg, beroepen en opleidingen is het uitgangspunt, maar de toekomstige vraag naar zorg, waarbij de focus ligt op wat moet en niet op wat kan. Een toekomstgericht continuüm van bekwaamheden is dynamisch en vraagt regelmatige actualisering om in te kunnen spelen op veranderingen in de benodigde zorg.” (10, blz. 10)

Op 17 april jl. organiseerde de Universiteit Tilburg het symposium ‘Psychische gezondheid en werk en duurzame inzetbaarheid’. Dit symposium werd gehouden ter ere van de oprichting van de leerstoel en de Academische Werkplaats Arbeid en Gezondheid (AWAG). Aan het einde van het symposium was de oratie van Prof.dr. Jac v.d. Klink: ‘Value at work. Sustainable employability as capability; a multidisciplinary perspective.’ (12)

Wat is de overeenkomst tussen deze twee gebeurtenissen? In beide gevallen wordt gepleit voor een nieuw concept van gezondheid.

 

Nieuw concept van gezondheid

In zijn oratie gaat Jac van der Klink in op de betekenis van het concept van gezondheid als een capability voor werk en gezondheid (12). De ‘Capability Approach’ is ontwikkeld door Amartya Sen. Oorspronkelijk als een economische theorie, maar al snel werd duidelijk dat deze benadering ook belangrijk was om menselijke ontwikkelingen te kunnen onderzoeken. Sinds begin van de 21ste eeuw wordt de benadering ook steeds meer serieus genomen door filosofen (zoals Martha Nussbaum (Jdv)) en in de politieke, sociale en gezondheidswetenschappen (voornamelijk op het gebied van public health) (11, 12).

Een ‘capability’ omvat zowel het vermogen (potentiële of innerlijke kwaliteiten of talenten) als de mogelijkheden die iemand heeft om te kunnen te zijn (‘beings’) of te doen (‘doings’) wat hij/zij belangrijk vindt. Waarbij de mogelijkheden worden bepaald door zowel de mens zelf als door omgevingsfactoren. Daarbij ligt voor Sen het accent op de ‘vrijheid van keuze’. In Sen’s benadering gaat ‘freedom to achieve’ om de intrinsieke waarde die dat geeft aan de ervaring van welzijn van de persoon.
“According to Sen, freedom is, on the one hand the possibility to shape one’s life and one’s living environment (process aspect) and on the other hand, the possibility to achieve valued goals (opportunity aspect).” (12, blz. 29)

Sen’s concept van vrijheid is dus primair verbonden met waarden. Dat betekent dat de keuzen die iemand maakt om bepaalde innerlijke vermogens vorm te geven in de concreetheid van het bestaan voor ieder mens anders is. Daarom ligt het accent bij Sen niet op de concretisering, maar op het bevorderen van mogelijkheden (12, 20).

Vanuit de Capability Approach wordt gezondheid gezien als een capability. In het boek ‘Health Justice’ van Sridhar Venkatapuram (27) wordt gezondheid als volgt beschreven:
“Health is a meta-capability, an overarching capability to achieve or exercise a cluster of inter-related and basic capabilities to be and to do. This conception rejects the notion of health as the absence of disease, and advocates a positive conception of health as a cluster of abilities to be and do things.” (27, blz.233)

Gezondheid wordt daarbij gezien als een overkoepelende capability, die gebaseerd is op de aanwezigheid van andere capabilities. Deze worden de ‘kenmerken’ van gezondheid genoemd.

In het rapport ‘Naar nieuwe zorg en zorgberoepen: de contouren’ wordt uitgegaan van het concept van gezondheid dat ontwikkeld werd door Machteld Huber en anderen (9). Een dynamisch concept van ‘gezondheid’, dat veerkracht en zelfredzaamheid van mensen als uitgangspunt neemt:
‘Het vermogen van mensen zich aan te passen en eigen regie te voeren in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven.’ (10, blz. 19)

Mijn indruk is dat het kader van de Capability Approach heel goed aansluit op het hierboven beschreven nieuwe concept van gezondheid. Beide concepten gaan ervan uit dat gezondheid niet het gevolg is van de afwezigheid van ziekten (als een ‘output’ van interventies) maar een input. Zoals Jac van der Klink het in zijn oratie stelt: “Thus, in a few decades, our idea of health has dramatically changed: from output to input, from state to process and from target to agent.” (12, blz. 9)

 

Betekenis van de Capability Approach

Om dit nieuwe concept van gezondheid, als middel, input of proces, operationeel te maken is het nodig om meer zicht te krijgen op hoe de ervaring van gezondheid zich uit in de concreetheid van iemands bestaan. Daarvoor moeten onderzoeksmethoden gebruikt worden die afgestemd zijn op de subjectieve beleving van kwaliteit van leven, in plaats van op objectieve getallen. Methoden waarbij gezondheid gezien wordt als een middel om een kwaliteitsvol leven te leven, dat voor iedereen een andere invulling heeft omdat het gebaseerd is op subjectieve ervaringen van waarden en daaruit volgende keuzen. De ‘oude’ meetinstrumenten om ‘kwaliteit van leven’ te meten zijn gebaseerd op objectieve gegevens, die voortkomen uit het ‘oude’ concept van gezondheid als afwezigheid van ziekten. In dat kader kun je kwaliteit van leven meten door te kijken naar het aantal jaren dat mensen, na bepaalde interventies, leven zonder ziekten of klachten. Dit laat echter niet zien of de onderzochte mensen die jaren als kwaliteitsvol hebben ervaren en wat zij belangrijk vonden in hun leven.

De Capability Approach geeft handvatten om dat wel te onderzoeken (1, 12, 13, 18, 20). Daarvoor zijn inmiddels ook een aantal vragenlijsten ontwikkeld. Zoals de ICECAP-A, een in Engeland ontwikkelde vragenlijst, waarmee de capability ‘well-being’ bij volwassenen wordt gemeten door het stellen van vragen over hun ervaring (op dat moment) van de kwaliteit van hun leven (3). Of de daarvan afgeleide ICECAP-O, die aan de Erasmus Universiteit verder ontwikkeld is om de kwaliteit van leven bij psycho-geriatrische patiënten te meten (16). Ook is er inmiddels een vragenlijst ontwikkeld door een consortium van Nederlandse Universiteiten in opdracht van ZonMw (1, 13).

Uitgangspunt bij de ontwikkeling van deze vragenlijsten is dat ‘kwaliteit van leven’ of ervaring van ‘welzijn’ verschillend is bij ieder mens, maar dat er binnen een bepaalde doelgroep overeenkomstige kenmerken kunnen zijn. Dat betekent dat voor iedere doelgroep een eigen vragenlijst ontwikkeld moet worden, die zo goed mogelijk aansluit bij wat voor deze doelgroep belangrijke kenmerken van ‘welzijn’ of kwaliteit van leven zijn. Dat doet men door bij een klein aantal (at random gekozen) mensen van de doelgroep een open interview af te nemen. Doel hiervan is om zicht te krijgen op wat de geïnterviewden op dat moment belangrijk vinden in hun leven, wat dat betekent, etc. De uitgewerkte interviews worden geanalyseerd en op basis van die analyse worden een aantal (4-8) thema’s vastgesteld, die voor meerdere of alle geïnterviewden belangrijk waren. Deze thema’s worden vervolgens door middel van subvragen weer verder uitgewerkt. In de vragenlijsten worden vooral de termen ‘subjectief welzijn’ of ‘kwaliteit van leven’ gebruikt, omdat het begrip ‘gezondheid’ daarbij nog gezien wordt als afwezigheid van ziekten. Maar in feite wordt hiermee het nieuwe concept van gezondheid bedoeld.

Een voorbeeld

Rudy Rijke en ik zijn betrokken bij het project ‘Zuid doet samen’, van de buurtcoöperatie Apeldoorn-Zuid (6, 32). Enerzijds bij de implementatie van een gezondheidsgerichte benadering van de leden van de buurtcoöperatie, en anderzijds bij een onderzoek van de buurtcoöperatie als ‘lerende organisatie’. Het doel van dit onderzoek is om de ontwikkeling van de Buurtcoöperatie Apeldoorn-Zuid, de implementatie en het effect van een gezondheidsgerichte benadering te onderzoeken. Wij gaan daarbij uit van gezondheid als:
‘Het vermogen en de mogelijkheid van mensen om zelf de regie te voeren in het leven, waar klachten, beperkingen of ziekten deel van uitmaken’.

Het onderzoek bestaat uit twee onderdelen. Allereerst een ‘case-study’ van de buurtcoöperatie op zich. Hierin worden de verschillende ontwikkelingen en de betekenis daarvan voor de betrokkenen (de oprichters, leden, stagiaires, medewerkers, zorgprofessionals in de wijk en de wijk als geheel) beschreven. De case-study wordt vervolgens onderbouwd met een effectmeting (kwantitatief en kwalitatief). De belangrijkste onderzoeksvraag daarbij is: ‘In hoeverre verandert het vermogen van de leden van de buurtcoöperatie om verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen gezondheid en de mate van participatie in de wijk, met de kanteling van de Wmo van de overheid naar de gemeenten’. Deze vraag wordt verder uitgewerkt in een aantal subvragen, die ingaan op wat die mogelijke verandering al of niet bevordert en wat het gevolg is van die mogelijke verandering. Deze effectmeting bestaat uit een begin- en een eindmeting, waarbij dezelfde vragenlijsten gebruikt worden, waarna we door middel van diepte-interviews meer zicht willen krijgen wat de resultaten van de metingen te betekenen hebben. In de maand juni en juli (2015) wordt de eerste meting afgenomen bij de leden (op het moment van de start van dit onderzoek waren 351 mensen lid). De tweede meting zal in 2e helft van 2017 plaatsvinden.

Deze meting bestaat uit 3 vragenlijsten, waarvan er één gaat over ‘kwaliteit van leven’. Deze vragenlijst is een afgeleide van een vragenlijst die ontwikkeld is door het consortium van Nederlandse Universiteiten (1, 13). Ik heb ‘at random’ 12 mensen die lid zijn van de buurtcoöperatie geïnterviewd met open vragen: wat zij in deze fase van hun leven belangrijk vonden, waarom en wat dat voor hen betekende. Daarvan waren 11 interviews voor dit doel bruikbaar. Deze hebben Jac van der Klink, Rudy Rijke en ik geanalyseerd en uiteindelijk 6 thema’s uitgewerkt voor onze vragenlijst. Bij 9 personen was ‘gezondheid’ heel belangrijk of het belangrijkste. Bij doorvragen waarom dat belangrijk is, kwam bij allen naar voren dat ze daardoor zelfstandig, onafhankelijk kunnen zijn. Door hier vervolgens op door te vragen waarom dát zo belangrijk voor ze is,bleek dat ze daardoor in staat zijn om te kunnen doen wat ze willen, zelf de baas te zijn of dat ze vrij zijn om eigen keuzen te maken. Eén persoon zei: “Gezondheid betekent alles: dan kan je alles zelf nog doen, je bent niet afhankelijk, je bent vrij om te doen wat je wilt.” Gezondheid was geen doel op zich voor deze mensen, maar een middel. Bij twee personen kwam het thema ‘gezondheid’ helemaal niet naar voren. Zij waren vooral gericht op (betekenisvolle) contacten. Boeiend gegeven daarbij is dat de gemiddelde leeftijd van deze mensen 71 jaar is.

Deze eerste bevindingen sluiten aan bij ons uitgangspunt van de gezondheidsgerichte benadering. Zoals ik hierboven al schreef, is het concept van gezondheid dat wij in dit project gebruiken: ‘Het vermogen en de mogelijkheid van mensen om zelf de regie te voeren in het leven, waar klachten, beperkingen of ziekten deel van uitmaken’. De kern van dit vermogen om zelf de regie te voeren is de ervaring van een bepaalde mate van autonomie (19, 23, 24, 25, 26, 28, 30, 31, 32). Autonomie in de zin van: ‘Het vermogen en de mogelijkheid om zelf keuzen te maken’. Gezondheid is hierbij de overkoepelende capability en de capability autonomie is daarvan een belangrijk kenmerk. Wij hebben naar aanleiding van onze eigen ervaringen en onderzoeken in de praktijk bewust gekozen voor bovenstaande definitie, die voor een deel overeen komt met de definitie van Huber (9), maar ook verschilt in het feit dat wij de ontwikkeling van een bepaalde mate van autonomie als voorwaarde stellen om zelf de regie te kunnen voeren in het leven waar klachten, beperkingen en ziekten deel vanuit maken.

In het rapport ‘Naar nieuwe zorg en zorgberoepen: de contouren’ worden door de commissie bij het concept van gezondheid van Huber en anderen ook een aantal kanttekeningen geplaatst: “De belangrijkste kanttekening is dat niet alle burgers in staat zijn om eigen regie over hun gezondheid te voeren.” (10, blz. 19) Dit sluit aan bij onze ervaringen. Niet iedereen is daartoe vanzelf in staat, maar het is wel mogelijk. Mensen hebben dit vermogen in potentie in zich en dit kan ‘wakker’ worden gemaakt door hen op hun (potentiële) innerlijke autonomie aan te spreken. Dat is in principe bij iedereen mogelijk en hangt niet af van het IQ (7, 15, 26, 28).

Autonomie

Autonomie wordt veelal beschreven als ‘vrijheid van de menselijke wil’. Dat kan op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden.

In het Griekse woordenboek staat bij autos: ‘zelf’, bij nomos: ‘wet, principe, wijze’ en bij autonomos: ‘onafhankelijk; zelfstandig, volgens eigen vrije wil’. Het woord ‘autonomie’ werd al ver voor Christus door de Grieken gebruikt als een politieke term, die verwees naar de onafhankelijkheid van een stad. Zo omschrijft Herodotus (ca. 484-425 voor Chr.), die wel de ‘vader van de Griekse geschiedschrijving’ genoemd wordt, in zijn werk ‘Historiën’ zo’n stad (‘polis’) als een `Griekse autonome stadsstaat’. Dat wil zeggen dat de inwoners zich als onafhankelijk beschouwden en dus ‘volgens zichzelf gestelde wetten’ leefden.

Sinds de tijd van de verlichting (18e eeuw) wordt het begrip autonomie gebruikt om de vrijheid van individuen en groepen mensen te omschrijven. De verlichting wordt gezien als de ‘bevrijding van de donkere middeleeuwen’, waarin mensen geleefd werden door allerlei vooroordelen en bijgelovigheden. Echter in de gezondheidszorg en (psychosociale) hulpverlening wordt het belang van individuele autonomie pas sinds enkele decennia serieus genomen (28).

In het boek Medische ethiek (8) schrijven de auteurs dat er in de medische ethiek sinds het einde van de jaren zestig van de vorige eeuw, naast de hippocratische traditie (het ‘best-wil’ principe) en de levensbeschouwelijke traditie (‘eerbied voor leven’), een derde traditie is opgekomen: de verlichtingstraditie. Ik citeer uit het boek ‘Medische ethiek’:
De belangrijkste kenmerken van de verlichtingstraditie, zoals die ook in de medische ethiek naar voren komen, zijn rationalisme, maakbaarheid en mondigheid.” (8, blz. 82)

Deze begrippen zeggen iets over de moderne mens:

  • ‘Rationalisme’ betekent dat de mens zelf kan nadenken en ontdekken wat waar en juist is.
  • ‘Maakbaarheid’ zegt dat de mens in staat is zichzelf te vervolmaken (perfectioneren).
  • ‘Mondigheid’ betekent dat de mens vrij is om zelf te denken. Daarmee kan hij zich bevrijden van het bepaald te zijn door anderen (geen inmenging) en zelf beschikken over zijn leven (geen bevoogding).

Binnen de verlichtingstraditie wordt er dus vanuit gegaan dat de moderne mens in staat is ‘zichzelf de wet te stellen’ en dus een bepaalde mate van autonomie heeft, en dat deze gerespecteerd moet worden. Mensen van nu hebben, door de technische ontwikkelingen van de afgelopen decennia, zelf toegang gekregen tot informatie over, en daarmee kennis van, ziekten en gezondheid. Mede daardoor is de moderne mens mondiger geworden op het gebied van de eigen gezondheid en welzijn en wil hij/zij in de besluitvorming van het medisch handelen meedenken en meebeslissen. Hulpverleners moeten dit mogelijk maken, door informatie te geven over, en mensen te betrekken bij, de besluitvorming t.a.v. behandelingen. Dit wordt het principe van ‘informed consent’ genoemd (8, 28).

 

Liberale autonomie

De ervaring een autonoom mens te zijn is een belangrijke ontwikkeling in onze tijd. Tegelijkertijd lijkt hierdoor een aantal problemen in onze huidige maatschappij naar voren gekomen te zijn. Het idee dat voor alles een oplossing is, als niet nu, dan wel binnenkort (de illusie van de maakbare wereld), heeft tot gevolg dat men het ‘gewoon’ is gaan vinden dat ieder probleem, iedere klacht of ziekte opgelost kan en moet worden. Maar ook dat men steeds vaker keuzen maakt vanuit het gevoel vrij te willen zijn van anderen, die mogelijk je leven zouden kunnen bepalen. Extreem geformuleerd: ‘Ik kies wat ik wil en heb met anderen niets te maken’ (het ‘dikke-ik’ zoals Harry Kunneman dat beschreef (14)).

Deze vorm van autonomie wordt ook wel negatieve vrijheid genoemd: ‘Vrij zijn van, geen inmenging van regering, kerk, anderen en/of ziekten’ (2, 4). Wij noemen deze vorm van autonomie: liberale autonomie (17, 28, 30, 31). Kijkend vanuit de capability approach is het ‘vermogen’ van liberale autonomie: ‘Het recht op vrijheid van meningsuiting en geen inmenging van anderen’. De ‘mogelijkheid’ vertaalt zich daarbij in gedrag als: assertiviteit, ‘sterke persoonlijkheid’, egoïsme, controle, macht, strijden tegen. Kenmerk van dit gedrag is: ’nee’ tegen de werkelijkheid zoals die is of zich aandient en, zo nodig, vechten om deze te veranderen in een werkelijkheid zoals men die wil.

In het nieuwe concept van gezondheid en kwaliteit van leven voldoet deze vorm van autonomie onvoldoende of helemaal niet. We kunnen wel van alles willen of wensen, maar zo gaat het meestal niet in het leven.

 

Innerlijke autonomie

Het leven luistert niet naar wat wij willen of eisen. Om daarmee om te kunnen gaan, is een andere vorm van autonomie nodig: innerlijke autonomie en die is niet vanzelf aanwezig. De ontwikkeling van innerlijke autonomie is een belangrijk ontwikkelingsproces dat mensen op volwassen leeftijd door kunnen gaan. Deze ontwikkeling vindt met name plaats in tijden van ‘positieve’, maar vooral van ‘negatieve’ levensgebeurtenissen. Juist in die tijden kan men leren zo met de werkelijkheid om te gaan, dat men een innerlijke vrijheid gaat ervaren om deze veranderingen toe te laten als deel van het leven.

Deze vorm van autonomie wordt in de filosofie ‘positieve vrijheid’ genoemd: ‘Vrij zijn in relatie met wat er is’. Kijkend vanuit de capability approach is het ‘vermogen’ van innerlijke autonomie: ‘Het kunnen toelaten van de werkelijkheid zoals die is en de daarbij horende ervaringen en gevoelens’. De ‘mogelijkheid’ vertaalt zich in onderzoeken wat men wil, in keuzen maken ‘voor’, in openheid in contacten (in dialoog) en in de regie voeren in het leven waar klachten, beperkingen of ziekten deel van uitmaken. (17, 19, 28, 30) Daarbij spelen de kwaliteit van leven, betekenis en zingeving een belangrijke rol bij de keuzen die men vanuit de ervaring van innerlijke autonomie maakt. Men ervaart zelf de regie in handen te hebben én er voor te kunnen kiezen om, indien nodig, hulp van een ander te vragen. Dan is men in staat om verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen gezondheid en de kwaliteit van leven (21, 26, 28).

 

Het proces van ontwikkeling van autonomie

Sommige mensen ervaren zichzelf als een ‘speelbal’ of ‘slachtoffer’ van wat er gebeurt of gebeurd is in hun leven. Men ondergaat alles, zonder het besef dat ze daar zelf invloed op kunnen hebben. Hun wil doet er niet toe in hun beleving. Zij ervaren geen autonomie. Dit is veelal het gevolg van aangeleerde denkbeelden en/of vervelende of traumatische ervaringen. Andere mensen gebruiken hun wil vooral om ‘nee’ te zeggen tegen datgene waar men last van heeft of wat men weg wil hebben. Deze mensen hebben duidelijk de ervaring van autonomie. Daardoor hebben ze meer mogelijkheden om voor zichzelf op te komen dan mensen die geen autonomie ervaren. Dit is echter een bepaalde vorm van autonomie: liberale autonomie. Zij ervaren dat ze het recht hebben om zelf te mogen beslissen en doen dit ook. Hoewel de ervaring van liberale autonomie een belangrijke stap vooruit is, is deze vorm van autonomie ook beperkt. Want liberale autonomie is gericht op overleven. Om vrij in relatie te kunnen zijn met wat er is (dat wil zeggen: zowel ‘ja’ als ‘nee’ kunnen zeggen) is een bepaalde mate van innerlijke autonomie nodig (28, 30).

Mensen kunnen autonomie ontwikkelen: van geen, naar liberale en vervolgens naar innerlijke autonomie. Deze twee ervaringen van autonomie staan niet tegenover elkaar, maar liggen in elkaars verlengde. Pas als iemand de ervaring heeft zelf te kunnen willen en ‘nee’ te kunnen zeggen tegen wat men als bepalend ervaart, kan de vraag naar voren komen: ‘Wat wil ik wel?’ Dat kan het begin zijn van de ontwikkeling van innerlijke autonomie. Deze stap van liberale naar innerlijke autonomie gaat niet vanzelf. Confrontaties zijn hierbij vaak nodig (5, 15, 28, 29). Confrontaties die de persoon als het ware wakker maken. George Agich beschrijft in zijn boek ‘Dependence and Autonomy in Old Age. An ethical framework for long-term care’ (2) hoe belangrijk de ervaring van autonomie is voor mensen die afhankelijk zijn en hoe belangrijk het is dat zij daarin aangesproken worden door zorgverleners. Hij noemt innerlijke autonomie ‘actual autonomy’. Deze vormt zich in de ontmoeting met de steeds weer veranderende werkelijkheid: “Autonomy fundamentally involves striving and experiencing the world in a precarious dialectic of habit and choice.” (2, blz. 98)

Van transitie naar transformatie

Het rapport ‘Naar nieuwe zorg en zorgberoepen: de contouren’ sluit af met een aantal reflecties:
“2015 zal de geschiedenis ingaan als het jaar van de transitie(s). Het jaar waarin structurele veranderingen de komende 30 jaar zullen beïnvloeden. Dit advies gaat verder, beoogt transformatie in de gezondheidszorg. Er is niet sprake van een revolutie, meer van een evolutie met opgevoerde snelheid.’ (…) De vraag is hoe we de goede beweging op gang krijgen, zonder afbreuk te doen aan de vele initiatieven die al plaatsvinden. De commissie denkt aan twee manieren. De eerste is in de praktijk zelf. (…) De tweede manier is het (zorg)onderwijs.” (10, blz. 36)

De commissie spreekt zich hiermee heel duidelijk uit voor noodzakelijke veranderingen en dat die veel tijd en aandacht vragen. Een hoopvol advies. Ook hoopvol is dat naast dit advies op meerdere plekken in Nederland nieuwe initiatieven plaats vinden, waarbij men vanuit (zorg)instellingen, gemeenten of particuliere initiatieven op een ‘nieuwe manier’ in relatie gaat met de burgers. Al deze initiatieven kunnen mogelijk bijdragen aan die noodzakelijke veranderingen. Daarbij is heel belangrijk om niet primair gericht te zijn op nieuwe structuren en richtlijnen, maar vooral te investeren in een nieuwe kijk op gezondheid. Want hoewel veel instellingen in de praktijk dat waarschijnlijk zullen omarmen, is het daarmee nog geen ‘fait accompli’. Om dat mogelijk te maken is een transformatie van denken en houding nodig van zorgprofessionals, burgers, maar ook van managers en beleidsmakers. Daarbij is het knelpunt dat mensen niet ‘vanzelf’ veranderen door nieuwe richtlijnen te volgen. Transformatie is een proces dat te maken heeft met bewustwording en loslaten van (onbewuste) denkbeelden, aannames, gehechtheden en gedrag. Dat is een proces dat mensen kunnen leren, maar dat vraagt tijd, aandacht, zelfreflecties en confrontaties.

 

Oude wijn in nieuwe vaten?

Kort geleden kwam ik voor het eerst in vele jaren weer de ‘Verklaring van Lommerrijk’ (genoemd naar het restaurant waar we toen vergaderden) tegen. Op een werkconferentie in september 1989 zijn Rudy en ik samen met zo’n 50 hulpverleners (van verschillende disciplines) bezig geweest met het thema ‘Gezondheidsbevordering in de praktijk’. We hebben toen met elkaar de volgende definitie van gezondheid als uitgangspunt geformuleerd:
“De ervaring van gezondheid is individueel en gaat voorbij de gebruikelijke denkbeelden over ziekte en gezondheid. De ervaring van gezondheid heeft te maken met hoe we in het concrete, dagelijkse leven staan, hoe we levensprocessen beleven, inclusief ziekte, pijn en sterven. Om gezondheid te kunnen ervaren is een zekere ontwikkeling tot autonomie nodig. Dan is het mogelijk om wezenlijk in relatie te zijn, in dialoog te zijn, met ons concrete leven én met onze potentiële individualiteit, betekenis en zingeving, en om die vorm te kunnen geven in deze tijden in deze samenleving. Als een voorlopige aanduiding van de ervaring van gezondheid kunnen we noemen: autonomie, wil tot leven, de ervaring van betekenis in het leven, kwaliteitsvolle relaties, expressie, lichaamsbewustzijn, bewustzijn van innerlijke ontwikkeling, individualiteit als deel van een groter geheel en vitaliteit.” (22)

 

Literatuur

  1. Abma, F.I. et al. (2015). Development and validation of a new questionnaire to measure capability for work. Manuscript submitted for publication.
  2. Agich G.J. (2003). Dependence and Autonomy in Old Age. An ethical framework for long-term care. Cambridge: Cambridge University Press.
  3. Al-Janabi, H. et al. (2012). Development of a self-report measure of capability well-being for adults: the ICECAP-A. Qual Life Res 21: 167-176.
  4. Berlin I.(1969) Four essays on liberty. Oxford: Oxford University Press.
  5. Bergsma J., Thomasma D.C. (2000). Autonomy and clinical medicine: renewing the health professional relation with the patient. Dordrecht: Kluwer Academic Publishers.
  6. Buurtcoöperatie Apeldoorn Zuid. www.zuiddoetsamen.nl
  7. Dokkum, A. van (2015). Muziektherapie en autonomieontwikkeling. Tijdschrift voor vaktherapie, 11 (1): 9-17.
  8. Have, prof. dr. H.A.M.J. ten, et al. (2009). Medische Ethiek. Houten: Bohn Staleu van Loghum.
  9. Huber, M. et al. (2011). How should we define health? British Medical Journal, 343, d4163.
  10. Kaljouw, M., Vliet, K. Van (2015).
    Naar nieuwe zorg en zorgberoepen: de contouren
  11. Klink, J.J.L. van der (2011). Duurzame inzetbaarheid bij oudere werknemers, werk als waarde. Gedrag & Organisatie 24 (4): 342 – 356.
  12. Klink, J. van der (2015a). Value at work. Sustainable employability as capability; a multidisciplinary perspective. Oratie, Universiteit Tilburg.
  13. Klink, J.J.L., van der, et al. (2015b). Sustainable employability; its definition, conceptualization, and assessment. Manuscript submitted for publication.
  14. Kunneman, H. (2005). Voorbij het dikke-ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
  15. Lebeer J., Rijke R.P.C. (2003). Ecology of development in children with brain ompairment. Child-Care, Health & Development 29:131-140.
  16. Makai, P. Et al. (2012). Capabilities and quality of life in Dutch psycho-geriatric nursing homes: an exploratory study using a proxy version of teh ICECAP-O. Qual Life Res 21: 801-812.
  17. Manschot, H. (1994). Kwetsbare autonomie? Over afhankelijkheid en onafhankelijkheid in de ethiek van de zorg. In: Manschot, H, Verkerk, M. (red.), Ethiek van de zorg. Een discussie. Amsterdam: Boom: 97-118.
  18. Morris, C. (2009). Measuring participation in childhood disability: how does the capability approach improve our understanding? Developmental Medicine & child Neurology 51: 92-94.
  19. Pool, A. (1995). Autonomie, afhankelijkheid en langdurige zorgverlening. Utrecht: Lemma.
  20. Robeyns, I. (2005). The capability Approach: A theoretical Survey. Journal of Human Development 6: 93-114.
  21. Rijke, R.P.C., Rijke-de Vries, J. (1988). Zingeving en verantwoordelijkheid: de subjectieve ervaring van mensen met kanker. Metamedica 67: 124-131.
  22. Rijke RPC. (red.). ‘Verklaring van Lommerrijk’. NETWERK bulletin 35. 1989.
  23. Rijke, R.P.C. (1993). Health in medical science. From determinism towards autonomy. In: Lafaille R., Fulder S. (eds.), Towards a new science of health. London: Routledge: 74-83.
  24. Rijke, R.P.C. (1994). Denkbeelden over gezondheid. Rekenschap, 41 (2), 106-113.
  25. Rijke, R.P.C. (1994). Choosing Health. What determines whether we will be healthy? In context, 39: 19-22.
  26. Rijke, R. (2001). Op zoek naar gezondheid. Rotterdam: Lemniscaat.
  27. Venkatapuram, S. (2011). Health Justice. Cambridge: Polity Press.
  28. Vries, J. de (1998). Ontwikkeling van autonomie als basis van heling. Onderzoek naar de betekenis van de ontmoeting tussen hulpverlener en hulpvrager in helingsprocessen van mensen met incest en andere geweldervaringen in de jeugd. Academisch proefschrift, Universiteit voor Humanistiek.
  29. Vries, J. de (2001). Voor heling is meer nodig dan empathie. Humanistiek, 5, 41-49.
  30. Vries, J. de (2006). Geweld. Het fenomeen, het trauma en de verwerking. Utrecht, de Tijdstroom.
  31. Vries, J. de, Rijke, R. (2013). The Self in health and healing. In: Essays on the Theory and Practice of a Psychospiritual Psychology. Simpson S., Evans R. (eds.), Institute of Psychosynthesis, 211-222.
  32. Vries, J. de (2014). Nieuwsbrief 1: Zelfredzaamheid en gezondheid?
    https://www.www.devriesenrijke.nl/nieuwsbrief/december2014

 


Mededelingen

 

Publicaties
In onze nieuwsbrief laten we recente publicaties zien die aansluiten bij onze kijk op gezondheid en/of autonomie. Deze keer zijn dat:
•  Kea Fogelberg: Over innerlijke pijn. Podium voor Bio-ethiek 21 (3): 22-24
•  Ammerensia van Dokkum: Muziektherapie en autonomieontwikkeling. Kwalitatief onderzoek naar ervaringen en effecten in de ambulante psychiatrie. Tijdschrift voor vaktherapie 2015 11 (1): 9-17.

 

Cursussen
Bedoeld voor hulp- en zorgverleners in de somatische en psychosociale zorg, docenten, leidinggevenden, (psycho)therapeuten en anderen die vanuit hun professie betrokken zijn bij de persoonlijke ontwikkeling van mensen.

 

Basiscursus: Autonomie als basis van gezondheidsbevordering
Vanaf komend najaar geven wij regelmatig de 2-daagse basiscursus ‘Autonomie als basis van gezondheidsbevordering’. Waarom deze cursus? Autonomie is de basis van een gezonde levenshouding. Een gezonde levenshouding is nodig om zelf de regie te kunnen hebben in het leven, om een helingsproces door te gaan met betrekking tot geweldervaringen en/of secundaire traumatisering, maar ook om weer vitaal te worden bij een (beginnende) burnout.

Het gevolgd hebben van deze basiscursus is een voorwaarde om deel te nemen aan onze vervolgcursussen en om supervisie over je werk te krijgen bij een van ons.

 

Vervolgcursus: Autonomiebevordering in de praktijk
De eerstvolgende cursus ‘Autonomiebevordering in de praktijk’ zal starten in september 2016. Deze cursus zal een nieuwe opzet krijgen. De inhoud en opzet van de cursus zoals die tot nu toe gegeven is, zullen op een aantal punten veranderd worden. De cursus wordt een vervolg op de basiscursus, met als doel om te leren vanuit een autonomie bevorderende houding aanwezig te zijn in je werk. Van daaruit kun je mensen begeleiden in de ontwikkeling van een gezonde levenshouding.

In de komende maanden zal deze cursus uitgewerkt worden en zullen we data gaan plannen.. Als je geïnteresseerd bent in deze cursus, stuur dan een mail. Dan krijg je de aankondiging toegestuurd zodra deze gereed is.

 

Individuele begeleiding, coachingsgesprekken of supervisie
Je kunt bij ons terecht voor individuele begeleiding, coachings- en supervisiegesprekken.
De gesprekken met Joke de Vries vinden plaats op maandag en vrijdag en met Rudy Rijke op donderdag.

 


Redactie nieuwsbrief: Joke de Vries en Marianne Rijke
Lay-out nieuwsbrief: Marianne Rijke
(c) 2015 De Vries en Rijke
Alle rechten voorbehouden.

Related Posts

Tags

Share This